
Jurisprudentie
BG5092
Datum uitspraak2008-11-13
Datum gepubliceerd2008-12-23
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807761/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-23
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807761/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Ontvankelijkheid hoger beroep / procesbelang / opheffing vreemdelingenbewaring / schadevergoeding
Het betoog van de staatssecretaris dat het hoger beroep niet ontvankelijk is, omdat de vreemdeling daarbij geen procesbelang heeft, nu hij op 21 oktober 2008 in vrijheid is gesteld, faalt. Dat de vreemdeling geen grief tegen de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding heeft aangevoerd, betekent niet, gelet op artikel 106, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), dat geen schadevergoeding kan worden toegekend. De opheffing heeft voorts, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 november 2007 in zaak nr. 200707153/1, JV 2008,13), niet tot gevolg dat de vrijheidsontnemende maatregel niet heeft bestaan, noch dat het gevolg van de maatregel met terugwerkende kracht ongedaan is gemaakt. De vreemdeling kan ook na de opheffing van de bewaring de rechtmatigheid daarvan laten toetsen.
Het betoog van de staatssecretaris dat het hoger beroep niet ontvankelijk is, omdat de vreemdeling daarbij geen procesbelang heeft, nu hij op 21 oktober 2008 in vrijheid is gesteld, faalt. Dat de vreemdeling geen grief tegen de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding heeft aangevoerd, betekent niet, gelet op artikel 106, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), dat geen schadevergoeding kan worden toegekend. De opheffing heeft voorts, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 november 2007 in zaak nr. 200707153/1, JV 2008,13), niet tot gevolg dat de vrijheidsontnemende maatregel niet heeft bestaan, noch dat het gevolg van de maatregel met terugwerkende kracht ongedaan is gemaakt. De vreemdeling kan ook na de opheffing van de bewaring de rechtmatigheid daarvan laten toetsen.
Uitspraak
200807761/1.
Datum uitspraak: 13 november 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 15 oktober 2008 in zaak nr. 08/35025 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2008 is [appellant] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 15 oktober 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 21 oktober 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Het betoog van de staatssecretaris dat het hoger beroep niet ontvankelijk is, omdat de vreemdeling daarbij geen procesbelang heeft, nu hij op 21 oktober 2008 in vrijheid is gesteld, faalt. Dat de vreemdeling geen grief tegen de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding heeft aangevoerd, betekent niet, gelet op artikel 106, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), dat geen schadevergoeding kan worden toegekend. De opheffing heeft voorts, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 november 2007 in zaak nr. 200707153/1, JV 2008,13), niet tot gevolg dat de vrijheidsontnemende maatregel niet heeft bestaan, noch dat het gevolg van de maatregel met terugwerkende kracht ongedaan is gemaakt. De vreemdeling kan ook na de opheffing van de bewaring de rechtmatigheid daarvan laten toetsen.
2.2. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. P.B.M.J. van der Beek Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin
voorzitter
w.g. Hazen
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2008
452.
Verzonden: 13 november 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak